De CO2-uitstoot in Nederland is afgelopen jaar weer toegenomen. Gisteren melden CBS en RIVM dat de uitstootreductie ten opzichte van 1990 vorig jaar op 23,9 procent bleef steken. Dit is minder dan de Urgenda-doelstelling van 25 procent reductie, waar de Staat zich volgens de rechter aan moet houden. Een jaar eerder, in 2020, werd dit doel nog wel net behaald. Hierin speelden een relatief zachte winter en gevolgen van de coronapandemie een rol.
Deze week waren er ook twee ontwikkelingen op gebied van strengere wetgeving voor uitstoot. In Nederland keurde de Eerste Kamer een wetsvoorstel goed voor een langverwachte minimumprijs aan CO2-uitstoot. In de Europese Commissie stemde Nederland voor een wetsvoorstel voor een CO2-heffing ‘aan de grens’ van de EU, voor bepaalde goederen die van buiten de EU worden geïmporteerd.
Uitstoot in Nederland weer toegenomen
Dat de uitstoot in Nederland afgelopen jaar weer steeg ten opzichte van 2020, komt vooral door een toegenomen verbruik van aardgas. Door koude wintermaanden steeg het aardgasverbruik in bebouwde gebieden met 10%. Ook in de landbouw en elektriciteitssector was sprake van meer uitstoot. In de industrie en het vervoer bleef de uitstoot gelijk.
Urgenda zou door het niet halen van het doel van 25% uitstootreductie opnieuw naar de rechter kunnen stappen, om een dwangsom te eisen van de Staat. Voorlopig zullen zij dit niet doen, laat directeur Marjan Minnesma weten. Dit komt omdat er veel geld is vrijgemaakt en veel plannen klaarliggen om stappen te nemen om de uitstoot te reduceren. Wel zegt zij dat die stappen snel concreet moeten worden.
Minnesma noemt het een positieve ontwikkeling dat veel overheden nu extra plannen maken om versneld energie te besparen en minder afhankelijk te worden van fossiele brandstoffen, hoewel dit een nare aanleiding heeft (de oorlog in Oekraïne). Ze wijst nogmaals op de nog maar 8 jaar die er is om het doel van 49% reductie in 2030 te behalen. Als het percentage ieder jaar rond 25% blijft, zal het vrijwel onmogelijk worden dit nog te halen, stelt Minnesma.
Minimumprijs CO2 dient vooral investeringszekerheid
In Europa is een ‘cap and trade’ mechanisme voor emissierechten (ETS) in het leven geroepen, om een maximum aan totale uitstoot binnen de EU vast te leggen, waarbinnen men emissierechten dient te verkrijgen voor de hoeveelheid veroorzaakte uitstoot (mits in een sector die onder ETS valt). Deze emissierechten vertegenwoordigen dus een bepaalde waarde, en mogen ook verhandeld worden. Op die manier zit er een prijs aan CO2-uitstoot.
In de praktijk hielp het ETS-systeem weinig tot niets om de uitstoot te verminderen; het aanbod van emissierechten was in de praktijk zo hoog dat de prijs relatief laag was. Inmiddels worden er in de EU steeds meer maatregelen genomen om dit systeem aan te scherpen, en de prijs is de laatste tijd dan ook flink toegenomen.
In Nederland wil men een eigen aanvullende nationale maatregel die ervoor zorgt dat uitstoters binnen de ETS-sector nooit minder dan een bepaald bedrag voor hun uitstoot zouden moeten betalen. In de praktijk komt deze minimumprijs erop neer dat zodra de ETS-prijs onder een bepaald bedrag zakt, er een nationale belasting wordt geheven over het verschil tussen de ETS-prijs en de minimumprijs.
Critici wezen erop dat dit in veel gevallen slechts voor verplaatsing van de uitstoot zou zorgen, en dat een Europese aanpak altijd effectiever is voor het reduceren van de uitstoot in het algemeen. Toch is na vertraging de wet voor een minimumprijs voor CO2-uitstoot nu door de Tweede (juni 2021) en Eerste kamer (15 maart 2022) goedgekeurd. De voornaamste reden die gegeven wordt bij de wet is dat het niet de bedoeling en verwachting is dat de minimumprijs ooit in werking gesteld moet worden (want die ligt momenteel vrij ruim onder het ETS-prijspunt), maar dat het investeerders extra zekerheid geeft dat hun investering in uitstootreductie ook op de lange termijn zeker de moeite waard zal zijn.
Europese reductiemaatregelen werken door naar buiten EU
Met de stijgende ETS-prijzen, bestaat de vrees dat het steeds moeilijker wordt voor bedrijven in de EU om te concurreren met bedrijven van buiten de EU, die veel minder voor hun uitstoot of reductiemaatregelen hoeven te betalen, en daardoor goedkoper kunnen produceren.
Met de goedkeuring van de Europese Commissie (16 maart 2022) van een importheffing op bepaalde goederen van buiten de EU, gebaseerd op CO2-uitstoot bij de productie, is nu een eerste stap gezet om dit effect tegen te gaan. Internationaal wordt deze maatregel aangeduid met CBAM (Carbon Border Adjustment Mechanism). Over cement, kunstmest, staal, ijzer, aluminium en stroom die wordt geproduceerd buiten de EU, moet een extra importheffing worden betaald om deze in te voeren in de EU.
De heffing werkt met CBAM-certificaten gekoppeld aan de ETS-prijs, die voor de import aangekocht dienen te worden voor de met de productie veroorzaakte uitstoot. Deze certificaten kunnen in tegenstelling tot ETS-certificaten niet onderling verhandeld worden.
De maatregel beschermt niet alleen productie binnen de EU, maar moet ook voorkomen dat verplaatsing van de productie naar elders voorkomt dat de wereldwijde CO2-uitstoot wordt gereduceerd. Bovendien kan het als aansporing dienen voor ook landen buiten de EU om emissie-reducerende maatregelen te nemen.