Op dinsdag 22 juni stemde een meerderheid van de Tweede Kamer in met het wetsvoorstel voor een nationale minimum CO2-prijs voor elektriciteitsproductie vanaf 2022. Hierbij werden ook een amendement en een motie aangenomen. Het voornemen voor deze maatregel werd reeds opgenomen in het regeerakkoord van 2017 en later ook in het Klimaatakkoord. Het heeft als doel om de uitstoot van CO2 door elektriciteitsproductie in Nederland sneller terug te dringen, waar het Europese emissiehandelsysteem ETS hier niet in slaagt.
Lange tijd kostten CO2-emissierechten binnen de aangewezen ETS sectoren betrekkelijk weinig, door een overschot van deze rechten op de markt. De Nederlandse overheid wil voorkomen dat een dergelijke situatie Nederlandse bedrijven ervan weerhoudt om de uitstoot te beperken, door zelf een aanvullende belasting te heffen op CO2-uitstoot door elektriciteitsproductie, mits de ETS-prijs onder een vastgesteld minimum zakt. Inmiddels is de ETS-prijs echter fors gestegen, zodat het nog maar de vraag is of de vastgestelde minimumprijs enig effect zal hebben richting 2030.
Niet wachten op EU
Ieder bedrijf dat tot de ETS-sectoren wordt gerekend en CO2 uitstoot, moet in het bezit zijn van het recht om die hoeveelheid te mogen uitstoten. EU-breed is namelijk een maximum aan toegestane CO2-uitstoot vastgesteld, daarbinnen kan men een deel van dat maximum verkrijgen in de vorm van emissierechten en deze ook onderling met elkaar verhandelen. ETS-sectoren zijn o.a. de energieproductie en energie-intensieve industrie zoals staalproductie binnen de EU.
Door CO2-uitstoot te beprijzen, moet het aantrekkelijker worden om de uitstoot te beperken. Echter, door verschillende oorzaken was er lange tijd een overschot aan emissierechten op de ETS-markt, zodat de prijs relatief laag lag. Het kabinet Rutte III, dat in 2017 aantrad, ziet heil in een vastgestelde minimumprijs voor CO2-uitstoot, zodat ook als marktomstandigheden voor een lage CO2-prijs zorgen, deze prijs kunstmatig op een bepaald niveau wordt gehouden. Hierbij geldt de minimumprijs alleen voor uitstoot door elektriciteitsproductie, omdat deze subgroep voor de meeste uitstoot zorgt.
De voorkeur gaat daarbij uit naar een internationale minimumprijs. Immers, anders bestaat het risico dat bedrijven verhuizen in plaats van verduurzamen. Tot dusver kon echter geen internationale overeenstemming bereikt worden over een in te voeren minimumprijs, zodat men nu op nationaal niveau het voortouw wil nemen.
Te laat ingevoerd, of nuttig vangnet?
In 2017, toen de minimumprijs maatregel werd opgezet, bevond de ETS-prijs zich op een zeer laag niveau van ca. €5 per ton CO2. Volgens het wetsvoorstel moet de minimumprijs tussen (oorspronkelijk) 1 januari 2020 en 2030 oplopen naar €31,90. Met de ‘Wet minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking’ (een wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag en de Wet milieubeheer) wordt het verschil tussen de geldende ETS-prijs en de minimumprijs als een extra belasting opgelegd.
Inmiddels is de beoogde startdatum van 1 januari 2020 reeds ruim verstreken. Op dat moment bedroeg de CO2-prijs al ca. €25 per uitgestoten ton. Momenteel bedraagt de ETS-prijs ca. €50, ruim boven de beoogde minimumprijs in 2030. De Europese Unie heeft namelijk niet stilgezeten en heeft diverse maatregelen genomen of gepland om het ETS-systeem effectiever te maken. Directe aanleiding is het aangescherpte klimaatbeleid van de EU.
Verschillende politici vragen zich daarom af of er sprake is van symboolpolitiek: de kans dat de minimumprijs daadwerkelijk behaald zal worden t/m 2030 lijkt namelijk zeer klein. Volgens het kabinet heeft de minimumprijs desondanks zeker nut, omdat het bedrijven meer zekerheid geeft dat hun uitstoot-beperkende investeringen altijd zullen renderen, ook als de ETS-prijs onverwacht tóch flink daalt.
Motie en amendement
Het wetsvoorstel werd aangenomen met toevoeging van een amendement en goedkeuring van een motie. Oorspronkelijk zou na 5 jaar bekeken worden of het vastgestelde prijspad nog past bij de ontwikkeling van de ETS-prijs, dit is aangepast naar 3 jaar.
In de aangenomen motie is aan het kabinet gevraagd om zich Europees extra in te zetten voor een CO2-grensheffing; dit is een invoerheffing die de ETS-prijs volgt op producten die buiten de EU worden geproduceerd, zodat Europese bedrijven geen concurrentienadeel ondervinden van bedrijven die buiten Europa aan minder strenge uitstootregels hoeven te voldoen. Dit verleid bovendien ook die bedrijven om hun uitstoot te beperken.
Daarnaast werd gevraagd om zich in te zetten voor het stoppen met uitdelen van gratis emissierechten. Veel industrie in Europa krijgt gratis emissierechten toebedeeld, juist om ze te beschermen tegen concurrentie buiten de EU. Met een grensheffing zou dit niet meer nodig zijn.
Kritiek
Een van de voornaamste kritieken op de nationale CO2-heffing is dat dit marktverstorend zou werken. Alle extra gereduceerde CO2-uitstoot in Nederland komt dan vrij in de vorm van emissierechten op de Europese markt, waardoor elders in Europa weer minder prikkels zijn om minder uit te stoten. Bovendien kan het aantrekkelijker worden om vuiler opgewekte stroom uit het buitenland, bijvoorbeeld Duitse bruinkoolcentrales, in te kopen dan om het in Nederland met gascentrales op te wekken. Alleen een Europese aanpak, zoals ETS, zou daadwerkelijk een impact hebben op het bereiken van de internationale klimaatdoelen.
Daarnaast kan het leiden tot verjagen van industrieën naar over de grens, waardoor Nederland economisch wordt geraakt en het klimaat er niets mee opschiet. Ook kan dit problemen opleveren voor de leveringszekerheid van elektriciteit.
Tot slot is zijn er specifieke situaties waar nog onduidelijkheden over bestaan. Staalproducent Tata Steel in IJmuiden maakt bijvoorbeeld gebruik van restgassen uit het eigen productieproces om elektriciteit op te wekken voor eigen gebruik. Eerder bestond de indruk dat er door de minimumprijs situaties zouden ontstaan waarin het voordeliger is om de restgassen de lucht in te spuiten en elders de stroom vandaan te halen, omdat men dan niet zelf een stroomproducent is. Inmiddels is er in het wetsvoorstel ook een tweede heffing op ‘vermijdbare CO2-uitstoot’ door inefficiënte productie opgenomen, waar de restgassen mogelijk onder zouden vallen. Nu bestaat er juist onduidelijkheid of dergelijke bedrijven dubbel belast zullen worden: zowel voor de stroomproductie als voor de restgassen.